Het Nu van Nepal – genomineerd voor Djoser Boekenweek schrijfwedstrijd 2014
‘Overwhelming’, zouden de Engelsen zeggen. Kathmandu overweldigt. Geluiden vliegen als vogels langs je heen, op zoek naar een plek om te landen. Verlangend naar de verlossende moesson drenkt de stad je in haar weeë geur. Ze ademt mensen. Mensen in paars, rood, geel. Klanken, die voor ons onuitspreekbaar zijn. Gebruiken, die voor ons ongebruikelijk zijn. Kathmandu vormt een web van zintuiglijke overdaad.
Ik ben gevangen.
De eerste nacht kan ik de slaap niet vatten. Beelden, geuren, geluiden van het onbekende plagen me in de donkere kamer. Mijn kennismaking met Azië is er niet één van ware liefde. Maar die lag toch al naast me in bed. De ogen wijd open, tracht ik de cultuur met mijn bekende wereld te laten versmelten. De eerste indrukken krijgen een plekje en tegen de ochtend val ik in slaap.
Vol moed begin ik aan de dag. Onzeker, maar nieuwsgierig. Ik wil het onbekende land verkennen, al vrees ik haar impact. Voor de prijs van één nacht slaap stap ik in de taxi naar een dag in het nu, het nu van Nepal. Interessant eigenlijk, dat nu. Aanzienlijk fijner dan de wankele toekomst in mijn hoofd. Met open blik kijk ik naar een leefwijze die ik niet ken. Naar een leven dat buiten plaatsvindt, en altijd samen, met familie of vage bekenden. Koeien op de weg en apen, die de tempel domineren onder het wakend oog van steenarenden. Een zwerfhond ligt onverstoorbaar op zijn rug tussen toeristen en bedevaarders; ik laat me met een glimlach afzetten door een charismatische straatverkoper. Hopeloos, heerlijk verdwalen in een onbekende Aziatische stad blijkt toch in mijn woordenboek te staan. Heerlijk eigenlijk, dat nu.
Toch slaat met de vermoeidheid de afkeer toe, en begeven mijn vriend en ik ons weer naar de rust van het hotel. Tijdelijk, is het sleutelwoord. Tijdelijk is een stad als Kathmandu ook voor mij interessant en uitdagend, spannend en mooi. Zolang er natuur en rust in het vooruitschiet ligt. De Himalaya, bijvoorbeeld. In mijn ogen het toonbeeld van natuurlijke stilte, en heel toevallig is dat precies onze thuishaven voor de komende drie weken. Het vertrek met een bus uit de stad – gestaag, met duizenden anderen- brengt nieuwe beelden, nieuwe ervaringen. De bus rijdt langs schoolmeisjes in uniform, hun ondeugende blik gericht op nietsvermoedende toeristen. Tienerjongens reiken gevaarlijk naar stroom in een kabel boven een huis in aanbouw, dat weken later nog geen baksteen dichter bij bewoning is. De file voorbij, maak ik kennis met de rijstijl van onze chauffeur, die kennelijk van mening is onkwetsbaar te zijn. Ik deel zijn mening niet en wens hartstochtelijk de file terug. Het lukt me de doemscenario’s in een hoekje te stoppen en ik vervolg de reis met een lach, genietend van een land waarin de gebruikelijke gang van zaken voor mij zo weinig gebruikelijk is.
Maar dan word ik opnieuw gevangen.
Het gebeurt onverwachts, op een moment dat ik me juist veilig waan: tijdens de start van onze trekking de natuur in. De gebeurtenissen volgen elkaar snel op, prikken illusies door als onzichtbare spelden. Het begint met een geplukte kip in een kookpot. Bloedsporen. Uit plastic zakjes steken geitenpoten, gedragen door lachende dorpsbewoners. Steeds meer bloedsporen. Ik wil dit niet zien! Het afgrijzen van de vegetariër in mij bloeit op. Prikken een groot gat van onzekerheid en twijfel: wordt dit een reis van harde confrontatie? Spottend aanschouw ik mijn eigen reactie. Ik ben als een kind dat de ware identiteit van Sinterklaas best wel kent, maar weigert de blanke nek van zwarte piet te registreren. Ik wil mijn speciale bril niet afzetten, die ongemerkt de blanke plekjes huid voor mij verdoezelt. “Ja echt, Nepal is vrij van zonde. Dat krijg je met al die boeddhisten.” Helaas, de werkelijkheid is anders. Toch heb ik geluk. Het blijkt geen dagelijks gebruik, maar een zeldzaam offerfeest. Een pleister bedekt het gat van onzekerheid en twijfel over dit onbekende land.
De volgende uren wisselen speldenprikken en pleisters elkaar af. De kloof tussen toerist en drager; een onweersbui die de kloof even overbrugt. Armoedige dorpjes met starende bewoners; een ontwapenend ‘Namaste’ van jong en oud. Kippen worden in een te krap hok naar hun laatste bestemming gedragen; elders hupsen kuikentjes vrij door het landschap. Als ik de volgende dag aankom bij de nieuwe slaapplaats zit ik op de eerste rang van een bokswedstrijd tussen verwarring en honger. Honger wint. Verwarring gaat voor een tweede ronde, nu tegen nieuwsgierigheid. Want om ons heen verzamelen zich kleine, donkerharige zorgelozen. Onderzoekend bekijken ze het buitenaardse volk, dat alleen al in voetlengte een eigen planeet verdient. Nieuwsgierigheid wint. Ook bij de kinderen. Een frisbee doorbreekt de taalbarrière, zingt de taal van verbondenheid. Ik nodig een beeldschoon meisje in gebroken Nepali uit om haar schulp te verlaten. Minuten, uren gaan voorbij. Ik denk niet eens meer aan gevaren, confronterende rituelen, het onbekende. Ik beleef, en dat doe ik samen met meesters der zorgeloosheid. Zonder oordelen, en zonder angst.
Vermoeid maar voldaan geniet ik die avond in rust van de lieflijke sinaasappelgaard waar we slapen. Terwijl de schemering haar intrede doet, staar ik naar de witte bergen in de verte. Beelden schieten voor het massief langs. Van kuikentjes die na elke stap in slaap vallen, zonder enige angst voor de omgeving. Van rimpelige ouderen, gehard, en toch, zo vriendelijk. Van kinderen, dichterbij de harde werkelijkheid dan ik ooit ben gekomen, en toch, zo zorgeloos. Een valk scheert rakelings over mijn hoofd, wekt me uit mijn overpeinzing. Om mijn lippen speelt een zachte glimlach.
Ik was gevangen. Gevangen in een web van oordelen. Ik verlaat het voor een dag in het nu van Nepal. Elke dag.